Sõna hebben tõlge hollandi-saksa

haben
Wir haben gewartet und haben dies hinausgezögert. Wij hebben gewacht en uitgesteld. Sie haben gelogen; sie haben sich das ausgedacht. Ze hebben gelogen; ze hebben dingen verzonnen. Wir haben keine Ahnung; wir haben keine Geheimagenten. We hebben geen idee. We hebben geen geheim agenten.
seinder
Das kann für uns nur von Nutzen sein. Daar kunnen we alleen maar baat bij hebben." Seine Banken sind gut kapitalisiert. Zijn banken hebben voldoende kapitaal. Werden wir erfolgreich sein oder werden wir scheitern? Zullen wij succes hebben of niet?

besitzen
In dieser Hinsicht besitzen wir bereits Erfahrung. Daar hebben we al ervaring mee. Wir besitzen 25 einzelstaatliche Reformprogramme. Wij hebben vijfentwintig nationale hervormingsprogramma’s. Wenn die Menschen Autos besitzen, dann fahren sie sie auch. Als mensen eenmaal een auto hebben, rijden ze er ook in.
irrenAuch hinsichtlich der Folgen, die die globale Erwärmung wohl haben wird, könnte ich mich irren. Ik kan ongelijk hebben over het waarschijnlijke effect van de opwarming van de aarde. Wissenschaftler können sich natürlich irren, und das trifft auch auf Politiker zu, wie wir bei Mbeki und AIDS festgestellt haben. Wetenschappers kunnen natuurlijk ongelijk hebben en dat geldt ook voor politici, zoals we hebben gezien bij Mbeki en aids. Es kann nicht ständig so sein, daß nur Sie recht haben, während wir anderen uns irren. U kunt onmogelijk blijven volhouden dat u gelijk heeft terwijl wij het met zijn allen bij het verkeerde eind hebben.